De
ontdekkingsreizen naar nieuwe zeeroutes begon in de vijftiende eeuw. In 1499 ontdekten Spaanse zeevaarders Suriname. Velen dachten er goud te kunnen halen. De Spanjaarden en Portugezen legden er plantages
aan. Een paar jaar
later probeerden de Nederlanders zich er te vestigen, maar dit lukte niet
helemaal. De eerste succesvolle kolonisatiepoging was in 1651. Het waren de
Engelsen, onder leiding van gouverneur van Barbaros: Francis Willoughby. De
Engelsen bouwden er tientallen suikerplantages. Het werk werd gedaan door de
lokale bevolking en Afrikaanse slaven. Deze slaven waren helemaal vanuit Afrika
gehaald om op de plantages te werken.
In 1667 veroverde de
Zeeuw Crijnssen Suriname, en verkocht deze een paar jaar later aan de WIC. Behalve
suiker werd er ook koffie, cacao en katoen op de plantages verbouwd. Deze producten
verdienden goed. Suriname was als kolonie heel belangrijk voor onze export.
Maar aan het eind van de achttiende eeuw werd Suriname opnieuw veroverd door de
Engelsen, en werd de aanvoer van slaven uit Afrika verboden. Dat was een groot
probleem: er overleden veel slaven door de slechte arbeidsomstandigheden en de besmettelijke ziekten van de Europeanen.* Normaal werd dit sterfteoverschot jaarlijks aangevuld met 2.000
Afrikanen, maar nu kon dit dus niet meer. In 1815 had Nederland zijn kolonie
weer terug.
West-Indische
Compagnie
In 1621 is de WIC opgericht. De
WIC speelde een grote rol tijdens de slavernij. Zij vervoerden namelijk alle
slaven vanuit Afrika naar Amerika. Met een boot vol vuurwapens, buskruit, ijzer
en textiel vertrokken zij vanaf de Nederlandse haven naar Afrika. Bij hun fort
in Goudkust (de tegenwoordige kust van Ghana) stopten ze. Hier leverden zij hun
producten af, in ruil voor slaven, goud** en ivoor. De boten die ze gebruikten
waren de fluit, pinas en fregat. Per boot konden er ongeveer 300 slaven mee. Als
alles was geregeld, vertrokken ze met de boot naar Amerika, waar ze de slaven afleverden.
De WIC ging weer terug naar Nederland, met boten vol suiker, rum, koffie,
katoen, zilver en tabak. Deze producten kregen zij in ruil voor de meegenomen
slaven. Deze handel tussen Europa, Afrika en Amerika wordt ook wel de
driehoekshandel genoemd. De handel van slaven van Afrika naar Amerika heet de
Trans-Atlantische slavenhandel. De WIC had tot 1734 het monopolie van de Nederlandse slavenhandel.
* Op de boot naar Amerika waren de slaapplaatsen van de slaven heel klein. Het stonk er en het was er stikheet. Behalve dat braken er op de boot ook vaak besmettelijke ziekten uit, zoals pokken en dysenterie. Tijdens de zeereis naar Suriname stierf 12% van de Afrikaanse slaven.
** De goudhandel was heel belangrijk voor de WIC: het leverde 75% van hun totale omzet!
** De goudhandel was heel belangrijk voor de WIC: het leverde 75% van hun totale omzet!